V.O.C.
Aan het einde van de zestiende eeuw was het voor de Nederlanders onmogelijk geworden om met Portugal handel te drijven. Dit omdat Spanje Portugal had ingenomen.
We hadden dus een probleem, want wij waren nog steeds in oorlog met Spanje. Er moest naar een andere route gezocht worden om aan specerijen te komen. In 1597 lukte dit twee schepen: 'De houtman' en 'Van Beuningen'.
Zij kwamen terug via een route langs 'Kaap de Goede Hoop' (de zuidroute). Zo konden we weer ongestoord handel drijven met het verre oosten.
Handel is geld, dat wisten inmiddels veel mensen. Voor het ondernemen van verre tochten werden zogenaamde 'compagnieën' opgericht.
Met een 'compagnie' bedoelen we een tijdelijk bedrijf waarin directeuren en deelnemers geld storten om een boottocht te financieren.
Wanneer een boot volgeladen met specerijen weer terugkwam, konden deze met flinke winst verkocht worden. Na zo'n tocht werd de 'compagnie' opgeheven; de bemanning werd ontslagen en de boot verkocht.
Wanneer een compagnie veel winst had behaald, kwam het voor dat handelaren dit geld weer in een nieuwe compagnie staken. Je snapt dat er heel snel veel compagnieën werden opgericht. Dit waren allemaal concurrenten van elkaar, zodat het op een gegeven moment niet meer winstgevend dreigde te worden om een compagnie op te richten.
De oplossing voor dit dreigende probleem kwam van de regering. Die zette de kooplieden onder druk om met elkaar een verbond aan te gaan. Alle plaatselijke compagnieën werden samengevoegd tot één Verenigde Oost-Indische Compagnie.
Deze V.O.C. kreeg het alleenrecht voor alle Nederlandse handel en scheepvaart op Azië. Ook mocht de VOC oorlog voeren, verdragen sluiten met Aziatische vorsten en forten bouwen. De plaatselijke compagnieën in Amsterdam, Zeeland, Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen werden afdelingen van de VOC, de zogenaamde kamers. Bij de oprichting van van het V.O.C. werd een kapitaal ingelegd van 6,5 miljoen gulden. Voor deze tijd een gigantisch bedrag!
Het grote verschil tussen alle oude compagnieën en de VOC was de doorloop ervan. Na een tocht werd de bemanning niet ontslagen, het schip niet verkocht maar werden deze ingezet voor nieuwe ondernemingen.
Werken voor de V.O.C.
De VOC mocht dan wel een fantastische organisatie zijn, om ervoor te werken was een ander verhaal. Je verdiende namelijk maar tien gulden per maand en de kansen dat je heelhuids weer thuiskwam waren klein.
Al snel genoeg werd het aantal vrijwilligers dat zich aanmeldde voor de VOC te gering en moesten ze op een andere manier aan bemanning zien te komen. Dit deden ze door zogenaamde 'ronselaars' in te zetten. Deze mensen vingen uit binnen- en buitenland werkzoekende mensen op en brachten deze naar logementen (logeeradressen). Daar kregen deze mensen eten, drinken en een uitrusting, waarbij de ronselaars ervoor zorgden dat zij in dienst traden van de VOC tegen ruil van een schuldbekentenis. Zo hield de VOC voldoende bemanningsleden.
Het leven aan boord was niet leuk!
Je had als bemanningslid geen privacy, het eten was slecht en de kans op ziekten erg groot. Ook de kans dat er tijdens de reis iets gebeurde (storm, een overval) was aanwezig. Als het al lukte om weer heelhuids thuis te komen, was meestal de helft van de bemanning al overleden.
Als een reis tegenviel waren de zeelieden wel een half jaar van huis en zagen ze niets anders dan water en af en toe in de verte een kustlijn. Wanneer je echter bedenkt dat het leven aan wal ook erg armoedig was, hadden de zeelieden het misschien zo slecht nog niet.
Hoe zag een schip eruit?
Omdat de schepen dikwijls erg lang van huis waren, zagen ze eruit als drijvende dorpen. Er waren slaapplekken voor de bemanning en kajuiten (kamers) voor de stuurlui en officieren.
Ook was er een ziekenboeg, eetzaal en kombuis. Wanneer je dit alles leest, denk je misschien dat de zeelieden plaats genoeg hadden aan boord van zo'n schip. Het grootste gedeelte van het schip was echter gereserveerd voor de vracht.
Ook was het schip gesplitst in aparte gedeeltes; een gedeelte voor de bemanning en een gedeelte voor de leiding. Je moet niet denken dat het mogelijk was om als bemanningslid in de ruimtes van de leiding te komen, daar stonden zware straffen op! De leefruimten van de bemanning waren vaak benedendeks voor de grote mast. In het algemeen sliepen de mensen op de plaats waar ze werkten. Was je dus kok op een schip, sliep je in de kombuis. Een timmerman sliep in zijn werkplaats en de roerganger in de stuurplecht (Plecht: Voor- en of achterdek van een vaartuig).
Wat eten we vandaag?
Op zee at men alles wat men lang kon bewaren. Veel voedsel werd gedroogd of gezouten meegenomen. Dan bedierf het voedsel niet zo snel.
Lang houdbaar voedsel was:
Kaas
Boter
Scheepsbeschuit
Spek
Erwten en bonen
Stokvis
Gedroogd fruit
Scheepsbeschuit
Soms nam men zelfs levende koeien, kippen of varkens mee. Die konden dan onderweg geslacht worden.
Toch werd de bemanning vaak ziek door een gebrek aan vitaminen.
Een gevreesde ziekte was scheurbuik, de tanden gingen los zitten en je lichaam teerde helemaal weg.
Om deze ziekten tegen te gaan werd op Kaap de Goede Hoop een stad gesticht waar men verse groenten ging verbouwen. Wanneer een schip deze plek passeerde, kon het vers fruit inslaan en schoon drinkwater.
Problemen aan boord Wanneer je niet ziek werd aan boord van een schip, waren er nog genoeg andere redenen waarom je niet heelhuids thuis zou komen:
Vijandelijke schepen en piraten
Windstiltes of zware stormen
Onderlinge vechtpartijen
Opstanden tegen de leiding van het schip
Het uitbreken van brand
Paalwormen die hout aten, het schip ging dan lekken.
Wie heeft er nog zin in een vaartochtje?!