Begrippenlijst
Adel: Een bevolkingsgroep met veel grondbezit en daardoor ook veel macht en vaak veel geld.
Armoede: Mensen met weinig of geen geld.
Boekweit: Soort brood gemaakt van de boekweitplant.
Bedstee: Een bed dat in een muur is gemaakt of in een grote houten kast.
Chirurgijn: Hulpje van de dokter, hij heeft minder weet van bepaalde ziekten en is daarom goedkoper. Daarnaast gaat hij gaat dikwijls mee op reis als scheepsarts.
Gasthuis: Soort ziekenhuis.
Handel: Het kopen en verkopen van spullen. Denk aan vlees, peper, hout e.d.
Herenhuis: Hoog huis met vaak een versierde gevel waar de rijkere mensen in woonden.
Katheder: Iemand in dienst van de kerk.
Klokgevel: Huis met een gevel die op een klok lijkt.
Kombuis: Een kleine scheepskeuken.
Lantaarnontstekers: Mensen die 's avonds de lantaarns aansteken in de stad.
Linnen: Stof gemaakt van vlas- of hennepgaren.
Luifel: Een afdak aan de voor- of achterkant van een huis.
Nijverheid: Het maken van producten, meestal in kleine werkplaatsen en vaak met de hand.
Order op de buitennering: Een wet die aangeeft dat boeren geen voedsel buiten de stad mogen verkopen.
Pasteien: Een deegbakje waar ragout mee geserveerd wordt.
Pekelen: Voedsel bezouten voor een langere houdbaarheid.
Portret: Tekening of schilderij van een persoon.
Pronkkamer: Een kamer ingericht met mooie spullen. In de Gouden Eeuw liet men met zulke mooie kamers graag aan anderen zien. Er werd niet in geleefd.
Ragout: Gerecht dat bestaat uit gesneden vlees, gevogelte of vis met saus.
Regenten: Persoon behorende tot de kringen waaruit in de Republiek der Verenigde Nederlanden de bestuurders voortkwamen.
Rijstebrij: Pap gemaakt van rijst.
Satijn: Zacht aanvoelende, glanzende stof.
Scheepsbeschuit: Harde beschuit die lang houdbaar is.
Scheurbuik: Ziekte die ontstaat door gebrek aan vitamenrijk voedsel o.a. gekenmerkt door darmaandoeningen en ontstoken tandvlees.
Schuitepraatjes: Roddels in de trekschuit.
Schutterij: Schietvereniging
Stapelmarkt: Markt voor kooplieden waar producten van over de hele wereld te koop werden aangeboden.
Suikerdotje: Een klein lapje aan een draad dat in suikerwater is gedrenkt. Dit wordt wel eens in het mondje van een baby gestopt als deze huilde.
Trapgevel: Gevel van een huis die eruit ziet als een trap.
Turf: Gedroogde plantenresten, ook wel veen genoemd, die men gebruikt om vuur te maken.
Trekschuit: Een schuit voor de binnenwateren die wordt voortgetrokken aan een lijn.
Vlektyfus: Door de kleerluis op de mens overgebrachte ziekte, gekenmerkt door vlekken op het lichaam. Zonder behandeling loopt de ziekte vaak dodelijk af.
V.O.C.: Verenigde Oost-Indische Compagnie.
Welvaart: Als er geen armoede is en het goed gaat met de mensen.
Zeeslag: Een gevecht op zee waaraan groepen schepen deelnemen.
Zielverkoper: Iemand die op een sluwe wijze soldaten en matrozen contracteerde.